Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En het zal den huize Israels niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der [34]ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar [35]henlieden omzien; maar zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben. 34. Die zij in het handelen met de Egyptenaars begaan, en aderszins vanouds af vandaar gehaald hebben. Zie boven hfdst.21 vs.24, met de aantekening, en wijders hfdst.18 vs.22,24, en hfdst.23 vs.19,20,21. 35. Of, als zij naar hen omzagen; te weten naar de Egyptenaars; niet op mij, maar op Egypte vertrouwende, en alzo van mij afwijkende; waardoor zij mij oorzaak zouden geven om het een met het ander tezamen hunlieden te gedenken en te straffen. Zie Gen.8:1.